Menu

Contacteer ons
03 755 67 48

Boch : puur Belgisch

In 1748 besluit stichter François Boch zijn beroep van vormgieter in gietijzer op te geven en keramiek te vervaardigen in de streek van Lotharingen.  Zijn schoonzoon Pierre Valette en zijn drie eigen zonen werken hieraan mee en ze besluiten om simpele stukken te produceren, gemaakt met Luxemburgse leem.  Wanneer François Boch in 1854 overlijdt, besluiten de drie jonge zonen Jean-François en Dominique (een tweeling van 19 jaar) en Pierre-Joseph de jongste zoon van 17 jaar de faiencefabriek over te nemen en de werkzaamheden verder te zetten.

 

Voordien werd Lotharingen in 1765 Frans grondgebied en de familie vreesde de concurrentie van de Franse faiencefabrieken.  In 1766 richten ze dan ook een nieuw keramiekbedrijf op nabij Luxemburg.  In deze nieuwe vestiging werken heel wat mensen die hen gevolgd zijn uit Lotharingen en de fabriek krijgt de naam “Jean-François Boch & Frères”.  In 1777 stelt de fabriek reeds 100 mensen te werk en in 1782 is het aantal werknemers reeds gestegen tot 300 mensen ! 

De tweelingbroers die geen nageslacht hebben, laten de fabriek in Septfontaines in 1792 na aan Pierre-Joseph die na de Franse revolutie de fabrieken (die in puin werden achtergelaten) restaureert en samen met zijn zoon Jean-François installeren ze als eersten ovens die gestookt worden met steenkool en ze beginnen met het bedrukken van faience.  Ondertussen werkt men aan productiemethodes voor het maken van lood- en kobaltoxides. 

Politiek gezien beweegt er weer heel veel en dit heeft economische gevolgen.   Nadat het Groothertogdom Luxemburg gesticht werd en toegekend aan de Nederlandse koning Willem, verliest Septfontaines de Hollandse en Franse markt door de strenge douanerechten.  Ook de Belgische markt dreigt verloren te gaan voor de firma Boch.   

Pierre-Joseph Boch overleed ondertussen in 1818 en zijn zoon Jean-François en schoonschoon Bonaventure Dutreux verdelen de eigendom in Septfontaines, waarna de oudste zoon van Jean-François, Eugène (die later huwt met Octavie Villeroy), de leiding neemt van de faciencefabriek in Mettlach die zijn vader oprichtte in 1812 in een oude Benedictijnerabdij.  Eugène Boch slaagt er tevens in een pottenbakkerij te verwerven in Saint Vaast (Henegouwen) in 1841.  Het bedrijf dat daar werd opgericht zal de naam “Keramis” krijgen.  Zoon Victor Boch neemt de leiding en kan gebruiksklare koperplaten kopen van de andere familiebedrijven en kan aldus direct starten met de productie. 

Ondertussen heeft de 21 jarige Nicolas Villeroy in 1791 in Voudrange aan de Saar, een faiencefabriek opgericht die zich evenals Boch focuste op serieproductie.  In 1836 fusioneerden beide ondernemingen en blijven voortbestaan als “Villeroy en Boch”.   Jean-François Boch is één van de belangrijkste vennoten in deze firma.  Tevens is hij beheerder van de faiencefabrieken van Mettlach en Voudrevange in Saar, zakelijk leider van de fabrieken van Eich, Echternach en Septfontaines en eigenaar van Audun-Le-Tiche in Lotharingen.  Verder richt hij samen met Nicolas Villeroy en een derde vennoot Jaunez een nieuw bedrijf op in 1838 (Paul Urzschneider & Cie”).  In Sarreguemines kan zich hierdoor de porseleinindustrie verder ontwikkelen. 

Wilhelmine Boch, dochter van Jean-François huwt met Jean-Baptiste Nothomb, één van de stichters van een onafhankelijk België.  Eugène en jongere broer Victor Boch stichten in 1844, samen met hun schoonbroer J.B. Nothomb de firma “Boch Frères”.  Later wordt Septfontaines afgestoten en deze fabriek wordt dan “Villeroy & Boch” gedoopt.  Victor Boch blijft aan het roer tot in 1881. 

De faiencefabriek is vanaf het begin zeer succesvol, koninklijke bezoeken en talrijke onderscheidingen op de internationale tentoonstellingen zorgen voor een stevige reputatie.  Het personeelsbestand groeit gestaag.  Er heerst een positieve samenwerking tussen personeel en directie.  De arbeiders worden goed opgeleid, er zijn sociale voorzieningen, men bouwt arbeidershuisjes, de kinderen worden naar school gestuurd, er zijn pensioenkassen, kortom er wordt goed voor het personeel gezorgd. 

Sint Vaast waar de fabriek gevestigd is, neemt de naam La Louvière aan, een ander gedeelte van de gemeente behoudt de oorspronkelijke naam. 

In 1949 begint men met het vervaardigen van een sanitaire afdeling.  Vanaf 1975 is er een dalende trend en in 1985 stoppen de activitieten onder de naam Boch Frères.

Fabricage, decors, stijlen, merken 

Onder de aan Keramis e(Victor Boch) verkochte platen (1844-1846) vinden we : Zichten uit Beieren en van de Rijn, Genretaferelen, Oosters geïnspireerde decors, en Het decor “Theetrinker”.  Deze gravureplaten werden gebruikt voor drukwerk op het faience.  De allereerste decors waren monochroom, meestal in blauw of zwart en dragen een fabrieksstempel met groot vaandel, soms werden ze zelfs vervaardigd in één van de andere familiebedrijven.  Soms zijn ze tweekleurig, zwart voor het vginet en een kleur voor de randversiering.  De genre- en jachttaferelen werden vaak in zwart gedrukt.  Grand Bouquet en Ronda (Doorniks decors gekend als “à la mouche” van ontwerper Mouzin), Laurier B.F., Orient werden in blauw uitgevoerd.  Theetrinker vind men in zwart of blauw, net als Wild rose en Clyde Scenery.  Mangaan of blauw werd gebruikt voor Althea, Jardinère en Hollyhock. 

 

Voor de Engelse en Amerikaanse klanten werden sommige decors lichtjes onscherp gedrukt omdat zij dit prefereerden. 

De polychrome stukken worden omstreeks 1860 vervaardigd, men zet sommige accenten in kleur op of onder het glazuur.  In 1874 werkten heel wat Hollandse faienceschilders voor Boch, zij deden eerder al ervaring op in Delft.  De oosters geïnspireerde en antieke decors werden meestal in een groene hoofkleur uitgevoerd, later ging men andere hoofdkleuren gebruiken.  Romantische en familiale taferelen met kinderen werden polychrome uitgewerkt.  De luxefaience werd versierd met Delftse decors en krijgt de naam “La chambre des peintres Hollandais”.  Men kan deze stukken herkennen aan de handgeschilderde “B” onder aan de stukken.  Ze werden met de hand geschilderd en niet bedrukt. 

Er werden reeksen van 12 decors of borden uitgegeven, ontworpen door o.a. Henry en Charles Mouzin, die belangrijke graveurs waren.  Ze ontwierpen de gekende romantische taferelen, stadgezichten, veldslagen van Napoleon, humoristische scènes, enz. 

Massa's witte faienceproducten zonder enig decor, maar verhoogd met een in de massa gegoten reliëf werden geproduceerd en verkocht. 

Victor Boch liet nog een nieuwe productie toevoegen : fijne aardewerk met een decor van barbotine en vergulde accenten.  Dit aardewerk werd meestal in reliëf gemerkt met een gele stip.   

Men vind van Boch vooral tafel-, koffie-, en theeserviezen,  toiletsets (de gekende waterkom en kan, nachtspiegel, kammen en zeepbakje), diverse keuken hulpstukken en enkele religieuze voorwerpen terug.  Honderdduizenden stuks Boch faience werden wereldwijd verkocht dankzij de catalogussen met prijzen. 

De “Post-Mouzin” periode is de periode tussen 1892 en 1920.  Voor sommigen een minder belangrijke periode, maar dat is onterecht.  De Art Nouveau periode zorgt voor heel wat vernieuwingen die aansluiten bij de traditionele ontwerpen.  Weidse landschappen met bomen en andere romantische beelden worden gebruikt in kleine tegels.  Finch een pointillistisch schilder slaagt erin om zijn techniek in de Delftse serviezen te introduceren.  Quenoy ontwerp klassieke bloemenslingers, die ontdaan van elk overbodig detail en door gestileerd te worden niet alleen gebruikt worden tijdens de Art Nouveau periode, maar ook geschikt zijn voor de Art Deco.  Vaatwerk wordt vaak uitgevoerd in reliëf, de Straatsburgse bloemen blijven gebruikt worden, Meissen (Copenhague) decors worden gekopieerd.  E. Diffloth voert blauw en gouden decors à la Sèvres in.  Een belangrijk en invloedrijk ontwerper Charles Catteau, komt in dienst in 1906 van Boch Frères. 

Ook in 1936 merken we nog steeds dat er een enorme uitgave is van Boch faience : zowel de heruitgaven als de nieuwe Art Nouveau en Art Deco stukken doen het goed.  De Art Deco serviezen komen meestal uit het atelier van Charles Catteau.  In 1925 sleepte deze ontwerper een eerste prijs op de internationale salons in de wacht met een aardewerken vaas.   Hij ontwikkeld verschillende glazuurtechnieken (glansglazuur, mat cloisonné op de wijze van Longwy en craquelé) wat gebruikt wordt op duizenden vazen en siervoorwerpen, dit alles in de typisch gestileerde Art Deco decors.  Hij verlaat het bedrijf in 1950. 

Vandaag zoekt het bedrijf een toekomst op de markt met hoog kwaliteit luxeproduct en door innovatie en moderne en originele decors.  Dit alles met een beperkt aantal werknemers. 

Laten wij dit eeuwenoude Belgische product een succesvolle toekomst wensen en beginnen met chauvinistisch aan te kopen wanneer we beslissen een servies of keramisch siervoorwerp aan te schaffen. 

Bibliografie  

 

BOUCQ Annie, e.a., “Matière et beauté – De la faïence aux néocéramiques”, Faculté Polytechnique de Mons, 2002. 
Auteurscollectief (onder leiding van LEFEBVRE Jacques et THOMAS Thérèse), 150 ans de création et de tradition faïencières. Boch-Keramis, La Louvière, 1841-1991, La Louvière, 1991. 
Auteurscollectief (onder leiding van ALLARD Dominique), Catteau, schenking Claire De Pauw – Marcel Stal, Koning Boudewijnstichting, 2001. 
COSYNS Etienne en BRAGARD Léopold, “BOCH Frères Keramis. Décors imprimés 1844-1870“, Uitg. Antiquities Cosyns S.A., 2008. 
FERY Joël, Les décors imprimés et peints sous les Mouzin, Le Roeulx 2000. 
JECK Marc, Jean-Baptiste Nothomb : une gloire nationale, Dossier Luxembourg, www.tribunedebruxelles.be (TBX n° 133, paru le 20/7/2005). 
LENGLEZ Michelle e.a., Décors imprimés de Boch-Keramis, 1844-1975, CEREDORE, La Louvière 1998. 
LIESNARD Christian, Les faïences et porcelaines belges et luxembourgeoises. Aperçu historique. Marques et cachets, Uitg. Collections livres, 2001. 

Back to Top